16 jun Vergrijzende Nederlander zit er warmpjes bij
Bron: fd.nl / Pim Kakebeeke, Ramses Reijerman / 8 januari 2020
De jongere oudere, de generatie die net voor zijn pensioen staat, heeft het in Nederland financieel gezien beter dan elders in Europa. Met een koopkracht van circa €23.900 in 2018 heeft een Nederlander van 55 tot 65 jaar oud ruim een kwart meer te besteden dan de gemiddelde Europeaan, blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Nederland scoort in de lijst zelfs iets beter dan de buurlanden België en Duitsland.
De opgevoerde leeftijdscategorie heet ook wel ‘derde levensfase’. Deze groep zit in de overgang naar ouderdom en heeft uitzicht op pensioen. Hun inkomen onderging in het verleden de nodige veranderingen. Zo verdwenen prepensioen- en VUT-regelingen en ging de AOW-leeftijd omhoog.
De Nederlander in de onderzochte leeftijdsgroep heeft gemiddeld 28% meer te besteden dan de doorsnee leeftijdgenoot in de Europese Unie. Die beschikte in 2018 over zo’n €18.600 aan koopkracht. In slechts vier EU-landen, met overigens een kleinere bevolking, hebben de jonge ouderen een grotere financiële slagkracht.
Afgezet tegen de grootste landen in Europa heeft de vergrijzende Nederlander meer te besteden. In vergelijking met Duitsland en Frankrijk is dat zo’n 5% meer, maar ten opzichte van het Verenigd Koninkrijk is dat al 23%. En vergeleken met Spanje loopt het koopkrachtverschil zelfs op tot 33%.
Om landen goed met elkaar te kunnen vergelijken, is voor de koopkracht gekeken naar de betaalbaarheid van een standaardmandje met goederen en diensten. Dit corrigeert de verschillende prijsniveaus in de landen.
Een van de verklaringen van de hoge welvaart onder 55- tot 65-jarigen in Nederland is de hoge arbeidsparticipatie. In 2018 had 67,7% een baan. Dat terwijl toen in de gehele EU 58,7% van de jonge ouderen aan het werk was.
Door vergrijzing wordt de onderzochte groep steeds omvangrijker. Tegenwoordig maakt die 13,7% uit van de totale Nederlandse bevolking. Dat is de helft meer dan vijftig jaar geleden, in 1970, toen dat aandeel nog op 9,2% lag.
De groep heeft bovendien een flink aandeel in de beroepsbevolking, gemeten met de groep van 15 tot 75 jaar. Het aandeel van de jonge ouderen bedraagt nu 18,%. In 1970 lag dat nog op 13,4%.
Geen reactie's