Is er nog toekomst voor het persoonlijke pensioenpotje?

Is er nog toekomst voor het persoonlijke pensioenpotje?

Bron: fd.nl / Martine Wolzak / 9 juni 2018

Persoonlijke pensioenpotjes moesten het helemaal worden. Begin vorig jaar leek daar bijna overeenstemming over tussen toezichthouders, werkgeversorganisaties en vakbonden in de Sociaal Economische Raad (SER). De politiek omarmde de plannen voor het potje. Maar een jaar later liggen de kaarten helemaal anders. Het vorige week uitgelekte concept-pensioenakkoord tussen sociale partners lijkt zelfs de doodsteek voor het eigen potje. Maar is dat wel zo? Vier vragen en antwoorden.

Eerst: hoe is het nu geregeld?

In Nederland sparen de meeste werknemers voor pensioen als deelnemer van een pensioenfonds. De premie die zij, en hun werkgever, betalen, gaat in de collectieve pot van hun fonds. Dat belegt het geld en laat de pot groeien. Daarvan worden de pensioenen betaalt.
Deelname is voor bijna alle werknemers verplicht. Bovendien wordt er internationaal vergeleken een vrij hoge premie betaald. Resultaat is dat er inmiddels circa €1300 mrd in de potjes zit van zo’n 200 pensioenfondsen. En dat bijna nergens zo weinig armoede onder ouderen voorkomt als in Nederland.

Waarom moest het dan anders?

De pensioenpotten zitten weliswaar vol, door de daling van de rente en de opgelopen levensverwachting zijn zij niet vol genoeg. En omdat het gezamenlijke potten zijn, wordt er geruzied over wie voor die tekorten opdraait. Werknemers zijn bang dat gepensioneerden meer uit de pot halen dan waar zij recht op hebben: pensioenen zijn de laatste jaren niet gekort, ondanks dat veel fondsen een dekkingsgraad van onder de 100% hadden. Jongeren hebben daardoor weinig vertrouwen in pensioenfondsen. ‘Straks is de pot leeg en is er niks meer voor ons.’
Gepensioneerden klagen op hun beurt dat de huidige pensioenpremies te laag zijn. Die hadden verder moeten stijgen, onder meer door de lage rente. De premiedekkingsgraden liggen gemiddeld rond 80%. Werknemers krijgen meer pensioen beloofd dan waar zij voor betalen. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft becijferd dat dit een gat van circa €15 mrd oplevert. Dat is pijnlijk, want tegelijkertijd krijgen worden de pensioenen al tien jaar niet verhoogd met inflatie. Dat voelen gepensioneerden meteen in hun portemonnee.
Een andere reden om van de collectieve potten af te willen, is dat mensen steeds vaker van baan veranderen. Of zzp’er worden en niet meer verplicht bij een pensioenfonds aangesloten zijn. Doordat het geld in een collectieve pot zit, is het moeilijk om opgebouwd pensioen mee te nemen naar een ander fonds of een verzekeraar. Wanneer een fonds een te lage dekkingsgraad heeft, mag dat zelfs helemaal niet.

Maar dat persoonlijke potje dan?

Het persoonlijke potje moest dit allemaal oplossen. Iedere werknemer krijgt dan waar hij of zij premie voor betaalt, plus het rendement op de beleggingen. Niemand kan iets de pot halen, ten koste van een ander. En het geld is makkelijker mee te nemen van de ene naar de andere baan. Het risico dat iemand doodgaat voor het potje leeg is, of nog leeft als de bodem in zicht is, wordt wel nog steeds gedeeld. En het geld mag ook niet voor iets anders dan het kopen van een pensioenuitkering worden gebruikt. Maar de rekening van tekorten doorschuiven naar de toekomst? Dat kan niet meer.
Met name de vakbonden vinden dat niet solidair en zijn bang dat er met persoonlijke potten ‘pech- en geluksgeneraties’ ontstaan. Om aan dat bezwaar tegemoet te komen is het afgelopen jaar binnen de SER geprobeerd een collectieve buffer toe te voegen aan het persoonlijke potje. In goede tijden zou die vollopen, om in slechte tijden klappen op te kunnen vangen.
Rekensommen van de pensioenfondsen wezen vorig jaar al uit dat dit hybride pensioencontract niet goed werkte. Bovendien bleven vragen liggen als: waarmee vullen we de buffer, wanneer mag er geld uitgehaald worden en wat gebeurt er met ‘jouw’ geld in de buffer als je naar een ander fonds gaat? En dat was niet het enige probleem, want wat te doen met de al bestaande potten? Verdelen we die? En hoe dan? Zo verdween het plan om Nederland een persoonlijk pensioen te geven, langzaam achter de horizon.

Is dit nu het einde van het ideaal van het persoonlijke potje?

Een ‘big bang’ naar een persoonlijk pensioenstelsel is mislukt, maar daarmee is de trend naar individualisering nog niet gekeerd. Voorvechters van persoonlijke potjes zijn teleurgesteld in het concept-pensioenakkoord dat vorige week uitlekte via De Telegraaf. Dat focust vooral op het ‘ambitiepensioen’; dit is niet veel anders dan het huidige pensioen behalve dan dat de beloofde uitkering nog minder zeker is. Dan heeft een fonds minder buffers nodig en kunnen pensioenen sneller omhoog met de inflatie.
Maar tegenvallers kunnen volgens de plannen wel doorgeschoven worden naar de toekomst, zeker als er ook nog aan de rekenrente wordt gemorreld. Dat is de rente waarmee een fonds berekent hoeveel vermogen het nu in kas moet hebben om alle beloofde pensioenen in de toekomst te betalen. Als die hoger is dan de marktrente, wordt het pensioen van vooral jongeren minder zeker. Of dit plan steun krijgt van het kabinet is nog hoogst onzeker.
Maar een werkgever en zijn of haar werknemers kunnen alsnog kiezen voor een meer persoonlijk pensioen. Een zonder ingewikkelde buffers. En daar is zelfs geen pensioenakkoord in de SER of elders voor nodig, betogen bijvoorbeeld Theo Kocken van Cardano en Martin Pikaart van Alternatief voor Vakbond. Meer dan een miljoen Nederlanders hebben al een zogeheten premieovereenkomst en waarbij zij een eigen pensioenvermogen opbouwen. Vroeger was het nadeel dat deze groep op pensioenleeftijd in één keer pensioen moest inkopen. Bij de huidige lage rentes pakte dat heel nadelig uit. Maar sinds 2016 mogen ook deze gepensioneerden doorbeleggen na pensioendatum, waardoor zij nog kans houden op een hoger (of lager) pensioen.
Dit lijkt heel veel op het gedroomde persoonlijke pensioenpotje en wint nog steeds aan populariteit. Het ondernemingspensioenfonds van Shell bijvoorbeeld biedt werknemers dit aan. Via deze weg zou het stelsel alsnog kunnen veranderen, maar langzaam, niet in één klap.

Geen reactie's

Geef een reactie